Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij [10]liet een raaf uit, [11]die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde verdroogd waren. 10. Te weten, om te onderzoeken of de aarde van de wateren ontbloot was. 11. Hebr. die uitging, uitgaande en kerende; dat is, zij vloog herwaarts en derwaarts, en bijzonder omtrent de ark, omdat de aarde nog meest met de wateren bedekt was.